Titel: D’onder-aardse weereld in haar goddelijk maaksel en wonderbare uitwerkselen aller dingen; in XII boeken nauwkeurig beschreven; vervat in II deelen; waar van dit eerste handeld van het wiskundig werkstuk des aardkloots in ‘t heel-al.
Auteur: Athanasius Kircherus.
Uitgever: Amsteldam, Erfgenamen van wylen Joannes Janssonius van Waasberge, 1682.

Athanasius Kircher

Kircher schreef in 1664 zijn Mundus subterraneus, dat in veel talen is verschenen, in het Nederlands onder de titel D’onder-aardse weereld. Het werk is geïllustreerd met een groot aantal prachtige platen.
Athanasius Kircher (1602-1680) was een ijverig onderzoeker en begaafd beschrijver van onder andere natuurverschijnselen. Hij werd geboren in de omgeving van Fulda. Hij begon daar zijn opleiding in een jezuïetencollege, en trad in 1618 toe tot die orde. Hij werd hoogleraar wiskunde, oosterse talen en filosofie in Würzburg (1628), en later in Rome (1633).

Kircher bestudeerde zeer veel en uiteenlopende onderwerpen, waarbij zijn grootste voorkeur uitging naar de oosterse talen. Hij bouwde echter ook een Laterna Magica of toverlantaarn, de voorganger van de diaprojector. Met dit apparaat kon hij de omtrek van voorwerpen vastleggen door ze te projecteren op een wand. Hij experimenteerde met de microscoop en met een rekenmachine, en legde de basis voor de ontcijfering van oosterse schriften, zoals de Egyptische hiërogliefen. Hij deed dat door de obelisk in Rome te bestuderen.
Eén van de onderwerpen die hem fascineerden was de kracht die er in de aarde schuilging. Daaraan wijdde hij veel onderzoek. Hij bezocht de Vesuvius als er uitbarstingen waren, en daalde zover mogelijk af om waar te nemen en vast te leggen wat er in het binnenste van een vulkaan gebeurde.

D´onder-aardse wereld begint met een wiskundige theorie over de wereldbol, en gaat daarna verder met de elementen: water (zeeën, rivieren, fonteinen); vuur (vooral onderaards vuur, gevolgd door opnieuw een verhandeling over water); en aarde (grondstoffen als salpeter en aluin). Het tweede deel behandelt allereerst de grondstoffen (mineralen en zouten) en vervolgens de planten en dieren. Bij de bespreking van planten besteedt Kircher ook aandacht aan onderaardse, als vergiften beschouwde exemplaren, terwijl hij in zijn behandeling van dieren plaats inruimt voor draken. Tenslotte komen de metalen aan bod, met waarbij onder meer wordt ingegaan op de winning en bewerking door de mens. Kircher laat zien dat de mens de natuur na-aapt, omdat veel productieprocessen in de natuur zijn terug te vinden. Het werk besluit met een bespreking van enkele ambachten, zoals glasblazen en goudmaken.